De Finale Koers - een Winkels feuilleton in zakformaat - 44

 44. De Ladahond

Het is al bijna middernacht als Gerrit de burgemeester in het commissariaat in Menen komt oppikken.

“Blijkbaar een misverstand?” vraagt Gerrit.

“Misverstand. Een blunder. En een die niet zonder gevolgen blijft,” snauwt Bert, terwijl hij niet zonder moeite zijn jas aantrekt.

De vraag is voor wie, denkt Gerrit, maar hij zwijgt, want het antwoord voorspelt weinig goeds.

“Een mens van goede wil. Voor onze politie bestaat dat blijkbaar niet meer. Iedereen is altijd verdacht. Hoe kunt ge met zo’n mensbeeld uzelf in de spiegel kijken, dàt vraag ik mij af”, zegt de burgemeester. “En voor de rest, we zwijgen over wat er mij vanavond is overkomen.”

“En hebben ze u verteld waarvan ze u verdachten?”

“Gerrit, we zwijgen erover.”

 Enkele uren daarvoor was, zoals we weten, Bert aan het rondslenteren op  het kerkplein. Hij wou Merel, de regisseur spreken over wat er ’s anderendaags stond te gebeuren.  Toen hem duidelijk werd dat hij Merel noch iemand anders van de opnameploeg in een van de campers zou aantreffen, maakte hij aanstalten om te vertrekken. Uitgerekend dan arriveert de politiepatrouille die hij zelf had gevraagd om de parkeerplaats van de opnameploeg in de gaten te houden. De twee agenten hadden, zoals gevraagd, hun drugshond bij zich..                                                    

Hond was een groot woord, vond Bert, mormel paste beter bij het dier. Het was er, volgens hem, een zonder merknaam. Als het een auto was geweest, dan was die herder van de securityman een zware Mercedes, en dat mopshondje van de agenten een tweedehandse Lada.

De agenten hadden het dier nog maar net uit de kooi, achterin de wagen, gehaald of het beest haastte zich al, met de neus over de grond snuffelend, haast dwangmatig richting Bert.

“Hij lijkt mij precies te kennen,” had Bert gezegd terwijl hij de agenten begroette. “Doen jullie maar jullie ronde, ik hoor het wel als je iets verdachts hebt gevonden. Ik zou vooral langs de campers gaan. Met artiesten weet ge nooit was ze in hun mars hebben…”

“Of in hun campers,” lachte een van de agenten van wat Bert bij zichzelf de mopsbrigade noemde. Maar de andere agent had nogal wat moeite om de mopshond van Bert weg te houden. Het dier wou per se naar Bert, het beestje sprong driftig op, maar de lijn is te kort.

“Hij heeft honger.” “Zij, het is een zij, ons Eefje,” corrigeerde de agent die de hond kort aan de lijn hield. Dat lukte hem nauwelijks. Zodra Bert wou wegstappen, rukte het dier zich bijna los en sprong het tot bij de jas van Bert en blafte als een uitzinnige.

“Euh… vreemd,” vond de agent, die vruchteloos probeerde Eefje te sussen.  “Hebt u misschien iets gevonden hier?”        

Wordt vervolgd. Morgen: Straattheater.                                                      

Reacties

Populaire posts van deze blog

GEZIEN. Zwarte Kat, niet zomaar een kopje...koffietafelerfgoed

GELEZEN. Sinterklaas: open brief van Nicodemus naar aanleiding van de Pietenkwestie

GESCHREVEN. Eigenlijk zijn het ouders die hun kinderen een nieuwjaarsbrief moeten schrijven...