GEVIERD. 30/60: Zoon-vader-jubilieum of de verjaardag zoals we die maar een keer zullen meemaken...
Je wordt dertig, morgen, Willem. Dat hoef ik je natuurlijk niet te melden. Ik doe het toch, omdat het een bijzondere verjaardag wordt. We zullen het immers geen tweede keer in dit leven beleven en toch zullen we er beiden niets van voelen. Jij zal er zelfs niet meteen bij stilstaan, vermoed ik, Jonge gasten hoeven niet stil te staan, wij daarentegen, blijven er aan haperen. En dat hoort ook zo.
Dertig word je vandaag, ikzelf halfweg volgende maand 60.
30-60, geef toe, zolang het om geen basketbal gaat, heeft het wel wat.
Ochtend en avondspits
Als een leven een dag was,
dan is jouw ochtend net begonnen – een uur of negen is het – terwijl
mijn dag – zes uur in de middag – de avondspits beleeft. Nog even druk en dan valt
het stil en gaat het deemsteren. Er zit
misschien nog wat rek op – als we de werkelijkheid naar onze hand zetten met het
gegoochel van winter- en zomertijd – maar dagen – en het leven dus – laten zich
niet zo makkelijk van de wijs brengen.
We zullen het vandaag en volgende maand niet samen vieren.
Daarvoor zit je te veraf, ginds in Australië. We houden onszelf dat feest
tegoed, reken maar. Dat hadden we ons dertig jaar geleden niet kunnen
voorstellen, dat jij aan het andere eind van de wereld je dertigste jaar zou
doorbrengen. Over toekomst valt weinig met zekerheid voor te stellen. We dromen
een toekomst, dat wel, maar zelden halen we onze dromen in. Ik zit me nu zelfs
af te vragen waarvan wij droomden bij je geboorte. Het leven, de wereld, zelfs
wij waren zo anders dan nu.
Alleen de regen was zuur
Amper anderhalf jaar na je geboorte sneuvelde de Muur en met
de muur gingen alle ideologieën tegen de vlakte. We vierden volop de vrijheid
en geloofden graag dat we in de op een na beste van alle werelden leefden – de beste,
dat was de wereld waaraan we zelf zouden bouwen en we twijfelden er niet aan
dat we daar beter zouden in slagen dan onze ouders. Al zeiden we dat niet hardop.
En maar goed ook, hoor ik je nu denken.
Alleen de regen – en niet onze geest – was zuur in die
dagen, maar we plantten bomen tegen die verzuring. Dat hielp, geloofden we. Onze blik reikte almaar
verder toen grensposten werden gesloopt, we veroverden de wereld, zonder slag
of stoot, vanuit een vliegtuigzetel, we hekelden de oude rituelen, het waren
verroeste, leeggelopen vaten, wij zouden ongebreideld uit andere vaatjes tappen. Zeiden we,
droomden we, hoopten we.
We dieselen erop los
Het liep enigszins anders, hoor ik je hardop denken, ginds
aan de andere kant van de wereld. We hoeven niet zo hoog van de toren te blazen,
zeg je. Ruim een kwarteeuw later zijn we, onze adem laat ijskappen smelten, we dieselen
de lucht vol fijn stof en er gaat geen dag voorbij of onze of andere overheden
die het voor het zeggen hebben, vaardigen alweer een of ander verbod uit. We
leggen onszelf, intussen kortademig en door angst bevangen, aan de ketting en koesteren alweer de
bekrompenheid die we ooit bekampten.
Ruimhartig
Of ik overdrijf? Vraag je. Misschien. En je hebt gelijk, we
mogen onszelf niet van de wijs brengen. Dat 30/60-feest hebben we nog tegoed,
zei ik eerder. En daarna, daarna is het volop aan jouw generatie. Dertig jaar
geleden had ik mijn stek al gevonden, jij hebt nog de wereld voor je, je weet als
arts intussen meer over leven en dood dan ik in mijn hele leven zal bijeengaren. Maar dit weet ik wel: met een vrije geest, een ruime blik en een open
hart is het leven een feest, in goede tijden en overleven we in slechte tijden. Die geest, die blik en zo’n
hart, dat wens ik je bij jouw dertigste verjaardag, ginds aan het andere eind
van de wereld! Het feest heb je, zoals ik al zei, van de zomer tegoed, reken maar!
Reacties
Een reactie posten