VASTGESTELD. Aan de rand van het bos ontdekte ik midden de jaren zestig al:god is een vrouw

Het is de zon, het zijn de bermbloemen,
 het is het ongebreideld zingen van vogels,
het is de tijd van het jaar 
- meimaand -
die de herinneringen oprakelen.

Het schermkruid langs beide kanten van de weg verhinderde niet alleen het uitzicht over de landerijen, het belette me ook dat ik kon zien hoe diep de grachten waren. Ik wist, van in de late zomer, als het schermkruid was weggemaaid, dat ze verraderlijk diep waren. ' s Winters moest je al helemaal uit de buurt ervan blijven, want je kon erin verdrinken, waarschuwde ons moeder. Verhalen van onfortuinlijke zatlappen die door vergeten helden van een doorweekte dood werden gered bleven onbestemd vaag. Bermen en grachten waren te allen tijde te vermijden, was de levensles. Want daar groeien planten die nergens elders worden geduld, daar schuilen beesten die zich nooit op de weg laten zien, kortom,  in een berm wacht gespuis.

Over ongedierte en bermgespuis hadden we het niet, toen we  ergens in mei, midden de jaren zestig, langs de landerijen naar het kapelletje wandelden, mijn grootmoeder en ik. Waar we wel over babbelden onderweg, herinner ik mij niet meer. Ik keek vooral om me heen en af en toe, dat herinner ik mij wel, vaag, legde grootmoeder uit wie op de grote hoeves en wie in de wat verfomfaaide kleinere huisjes woonde. Of het waren klanten van de winkel, of het was volk dat wij niet over de vloer kregen. En ze liet in het midden aan wie dat lag.

TWEESPRONG


Sommigen van die landbouwersvrouwen kende ik. Ik zag hen bij ons in de winkel en op zondag in de kerk. Het waren, op een uitzondering na, donkere, schriele schimmen die zelden iets te vertellen hadden. Hun mannen zagen we nooit, tenzij ver op de akkers, op hun hoge tractoren. Nors volk was het, met bonkige koppen, lange armen, veel te lange armen, stelde ik mij voor.

Het kapelletje bevond zich op een tweesprong van wegen die verderop weer naar dezelfde weg leiden. Het maakte niet uit welke weg je koos, je kwam toch weer op dezelfde plek terecht. De mens creëert graag de illusie dat hij aan het lot kan ontsnappen door zelf het pad te kiezen, maar finaal vindt hij dat lot toch op zijn weg. De kapelletjesbouwer heeft dat goed gezien. Al volg ik hem niet.

Ze kon alles genezen, ze bracht soelaas voor alle zeer en ze bemiddelde, ze was van overal en van iedereen. Zij was meer god dan God dat was

Daar dacht ik allemaal niet aan toen ik met meter Mietje - zo werd ons grootmoeder genoemd. Mietje was de afkorting van Emilie - onderweg was naar het kapelletje aan de tweesprong nabij het bos. Pas nu merkte ik dat ze in haar linkerhand een paternoster had, waarvan ze de balletjes - zouden die dingen een eigen naam hebben? - tussen duim en wijsvinger liet glijden. Hoe zo'n paternoster precies werkte, wist ik niet, ik noemde het bij mezelf een prevelaar: elkeen die ermee bezig was, prevelde zichtbaar maar onverstaanbaar. Maar zij die prevelden, noemden het lezen. Of bidden. "We gaan hier nog een tientje lezen", zei meter Mietje en dat bleken tien weesgegroetjes en een onzevader. Waarom? vroeg ik, maar er kwam geen antwoord op.

VAN VLAANDEREN, VAN PRAAG, VAN OVERAL

Er stonden gedoofde stompjes van kaarsen voor het beeld dat Maria moest voorstellen. Dat kende ik. Er stond er thuis ook een op de schouw. Dat was een Vlaamse Maria, zei ons vader. Voor haar stond een schild waarop met gouden letters in de vorm van een kruis AVV-VVK stond geschilderd. In de kast stond Maria uit Praag. Zij droeg een breed uitwaaiend kanten kleed. En in het kapelletje stond Maria er als de Onze Lieve Vrouw van Zeven Smarten. Wat dat precies was, die smarten, wist ik niet. Op het scharmikkelig bordje onder het beeld stond geen uitleg over die smarten, maar een verzoek tot het beeld: Maria, B.V.O. Het was een onvaste hand die de letters met een smal kwastje erop had geschilderd. Die B.V.O. stond voor Bid Voor Ons, zei mijn grootmoeder. Dat vond ik vreemd. Mijn grootmoeder kwam hier bidden, terwijl ook aan Maria werd gevraagd om te bidden. Voor ons dan. Bidden kon, op verzoek, wederkerig zijn. Ik begreep het toen niet en eerlijk, ik begrijp het nog altijd niet.

Die Maria was een wondervrouw, een tovenares. daar was ik van overtuigd. Ze kon zo niet alles, dan toch heel veel. Vooral dokters hadden aan haar een harde concurrente. Ze genas alles: van zweren tot blinde ogen, van lammen tot doven, van zielepijn tot hartzeer om nog maar te zwijgen over haar blusbehendigheid bij de bestrijding van het vuur in de buik. En zelfs bij burenruzies werd ze erbij gehaald. Maria Middelares heette ze dan. Vrederechter en diplomaat. Niemand van de vrouwen die op de koffie kwamen bij mijn grootmoeder had het ooit over God, maar Onze Lieve Vrouw, daar hadden ze alle vertrouwen in. God lieten ze links, Maria was hun God. God was een vrouw, dacht ik als tienjarige. Maar het zou nog jaren duren eer ik ontdekte dat eigenlijk vrouwen goddelijk zijn..

Reacties

Populaire posts van deze blog

GEZIEN. Zwarte Kat, niet zomaar een kopje...koffietafelerfgoed

GELEZEN. Sinterklaas: open brief van Nicodemus naar aanleiding van de Pietenkwestie

GESCHREVEN. Eigenlijk zijn het ouders die hun kinderen een nieuwjaarsbrief moeten schrijven...